Rond 1870 liepen de spanningen in Europa hoog op. Pruisen was een opkomende macht op politiek, industrieel en militair gebied. Het had succesvol oorlog gevoerd tegen Denemarken en Oostenrijk en in 1870 voerde het de Duitse staten aan in de Frans-Duitse oorlog, die voor Frankrijk desastreus verliep.
De oorlogen maakten ook duidelijk dat de geschutstechniek grote vorderingen maakte en dat bestaande vestingwerken daar niet meer tegenop waren gewassen. De dracht en de vuursnelheid van het geschut waren vergroot en de precisie was verbeterd door de introductie van de getrokken loop.
Onder druk van deze omstandigheden zag Nederland zich genoodzaakt om de landsverdediging ingrijpend te herzien. De Vestingwet van 1874, de wet tot regeling en voltooiing van het vestingstelsel, bekrachtigde dit. De belangrijkste maatregel was de ontmanteling van tientallen vestingsteden, vertegenwoordigers van een achterhaalde oorlogsvoering. Zij kregen nu ruimte voor zeer noodzakelijke stadsuitbreiding. Verder werd bepaald dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie de hoofdverdedigingslijn van het vestingstelsel was en dat er rond Amsterdam een nieuw aan te leggen kringstelling zou komen als Nationaal Reduit: de Stelling van Amsterdam. Bij een vijandelijke doorbraak konden het leger en de regering zich terugtrekken op het reduit in afwachting van hulp door een bevriende mogendheid.
Verbetering van de Vesting Weesp waarbij het torenfort wordt verlaagd en voorzien van een beschermende wal (1876)
Muiden 1879
Belangrijk discussiepunt was het tracé van de hoofdverdedigingslijn van de nieuwe kringstelling. Hiervoor werden verschillende voorstellen gedaan en verschillende ministers van oorlog beten er hun tanden op stuk. Tussen het eerste plan uit 1870 en het definitieve plan uit 1894 passeerden negen verschillende voorstellen de Tweede Kamer, alle gebaseerd op de mogelijkheden om inundaties te stellen. De Stelling van Amsterdam zou in de eerste plaats een waterlinie worden, met op regelmatige afstand van elkaar forten om de accessen te verdedigen.
Daarnaast kon men het in militaire kringen niet eens worden over het fortontwerp. In het algemeen waren de voorstellen traditioneel van aard - een enkele uitzondering daargelaten - en had men nog weinig oog voor de internationale ontwikkelingen op vestingbouwkundig gebied. Forten werden gezien als aardwerken met een vereenvoudigde gebastionneerde plattegrond, voorzien van gemetselde bomvrije gebouwen.
Schetsontwerp van een fort in de Stelling van Amsterdam (waarschijnlijk Majoor Gijsberti Hodenpijl 1881)
Schetsontwerp van een fort bij Uitgeest door Majoor Gijsberti Hodenpijl (1881)
Bomvrij gebouw(C) Fort Abcoude
Fort Abcoude
Het eerstvolgende fort dat werd gebouwd was het Fort Abcoude. Dit fort, aangelegd tussen 1883 en 1885, kreeg dezelfde taak als het mislukte Fort in de Laander en West-Bijlmerpolder. Het wordt beschouwd als het eerste fort van de Stelling van Amsterdam. Het was nog steeds traditioneel van opzet met een vereenvoudigde gebastionneerde plattegrond, open aarden batterijen en gemetselde bomvrije gebouwen. Er was geen rekening gehouden met de ontwikkelingen in de geschutstechniek. De introductie van de brisantgranaat met hardstalen punt rond 1885 maakte de gemetselde gebouwen, die tot dan toe als bomvrij werden beschouwd, in één klap verouderd. Oorspronkelijk stonden meer forten volgens hetzelfde ontwerp op stapel, maar de legerleiding besloot om een pauze in te lassen en om deze te benutten voor een nieuw, moderner fortontwerp. De pauze duurde tien jaar.
Deze website maakt gebruik van cookies om jouw websitebezoek 'slimmer' te maken en omwille van statistieken.
Meer weten? Lees onze cookie-verklaring of pas je instellingen aan.
Begaanbaar deel van een inundatie in de vorm van een hooggelegen terrein, een weg, (spoor)dijk of een waterweg.
Verdedigingswerk dat een acces verdedigt
Onderstel voor een vuurwapen
Ook wel bolwerk. Vijfhoekige uitbouw van waaruit flankerend vuur kan worden gegeven.
Samenvoeging van een aantal stukken geschut in één organisatie.
Door een aarden wal van de vijand afgeschermde weg waarlangs manschappen en materieel konden worden verplaatst.
Het door metselwerk, beton of grondlaag bestand zijn van een gebouw tegen geschutsvuur.
Beschutte plek van waaruit de verdedigers de vijand kunnen bestoken.
Granaat gevuld met hoogexplosieve springstof.
Een (lage) uitbouw in een gracht van waaruit flankerend vuur kan worden gegeven.
Ook wel schotbalksluis. Tijdelijke waterkering, door het stapelen van balken in uitsparingen, om het water van een inundatie tegen te houden.
Militaire oefening
Zijwaarts gericht vuur.Groot flankement: ondersteunend vuur naar de nevenforten. Klein flankement: vuur dat de eigen omgeving van het verdedigingwerk bestrijkt.
Naar de vijand gericht deel van een verdedigingsweg.
Een onderdeel van het leger dat o.a. als taak heeft om tijdelijke en permanente verdedigingswerken te bouwen. De naam is afgeleid van het Franse woord ingenieur.
(houten) Loods waarin artillerie- en geniemateriaal werd opgeslagen.
Verzamelnaam voor vuurmonden.
Flauw aflopend talud dat buiten de fortgracht ligt en dat vanaf de frontwal met vuur kan worden bestreken.
(Betonnen) onderkomen voor manschappen, in de jaren ’30 onder andere toegevoegd aan het oostfront van de Vesting Holland.
Pantserkoepel die tijdens het geven van vuur omhoog wordt geheven om in rust weer te verzinken en onzichtbaar te worden.
Tabel die is aangebracht naast de geschutsopening om de bedieners van het geschut inzicht te geven in afstanden tot de doelen en de daarmee samenhangende geschutshoeken.
Onderwaterzetting waarmee een vijand op afstand wordt gehouden.
Ook wel inlaatsluis. Sluis die is aangelegd met als doel om water in een bepaald gebied in te laten.
Ruimte die tegen vijandelijk vuur is gedekt en die is voorzien van een schietgat waarachter een vuurwapen wordt opgesteld.
Van de vijand afgekeerde zijde van een verdedigingswerk.
In de forten van de Stelling van Amsterdam is het een kazemat aan de keelzijde van een fort waarmee flankerend vuur op het voorterrein van de buurforten wordt gegeven en van waaruit de keelzijde wordt verdedigd.
Wet van januari 1853, waarin beperkingen waren opgenomen met betrekking tot het bouwen in de nabijheid van verdedigingswerken, de zgn. verboden kringen, om een vrij schootsveld te waarborgen.
Lineair stelsel van samenhangende verdedigingwerken.
Batterij die in de onmiddellijke nabijheid van een verdedigingswerk ligt en die taken uitvoert die vallen onder dit verdedigingswerk.
Waterzuiveringsinrichting die de kwaliteit van het drinkwater verbetert door er ijzer aan te onttrekken.
Stelling waarin terugtrekkende troepen kunnen worden opgenomen.
Batterij die achter pantserplaten is opgesteld.
Fort met één of meerdere gepantserde geschutsopstellingen.
Draaibare gepantserde geschutsopstelling.
Geschut voor frontaal vuur over grote afstand, direct gericht op de vijandelijke posities.
Vuur dat er op is gericht om vijandelijke artillerie uit te schakelen
Eenvoudig (tijdelijk) verdedigingswerk met kleine bezetting.
Ondergrondse, bomvrije verbindingsgang.
Laatste toevluchtsplek voor de verdedigers binnen een verdedigingswerk, dat zelfstandig kan worden verdedigd.
Bomvrije bergplaats voor geschut of ander onmisbaar materieel.
Gedeelte van en terrein dat onder vuur kan worden genomen.
Open binnenruimte van een fort.
Grondplan of plattegrond.
Benaming van het verband dat in 1922 ontstond door de samenvoeging van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Stelling van Amsterdam en het zuidelijk rivierenfront.
Wet van 18 april 1874 waarin de vestingwerken werden bepaald die deel uit gingen maken van de landsverdediging.
Aarden ophoging rond een verdedigingswerk, voorzien van een borstwering.